Methodologie
Onderzoek is een sociaal gebeuren en reflecteert de complexiteit, eigen aan de sociale wereld waar het deel van uitmaakt. Onderzoek wordt gedaan door mensen en equipes die gekenmerkt worden door diversiteit, zo ook binnen een feministisch perspectief. Feministische methodologische preferenties zijn niet éénduidig en spreken elkaar soms zelfs tegen. De confrontatie tussen feminisme en methodologie staat garant voor complexiteit, een levendig debat en interne kritiek (onder meer ten gevolge van verschillen in epistemologie. De originaliteit van feministische methodologieën is niet terug te vinden in de gebruikte methoden, doch eerder in de aandacht voor het kiezen van thema's en vragen, in de manier waarop de onderzoek(st)er zichzelf binnen het onderzoek lokaliseert en in de bedoeling van het onderzoekswerk. Het stemt ons positief dat de feministische debatten over epistemologie en methodologie ook in de niet-expliciet-feministische literatuur invloed uitoefenen.
Feministische implicaties voor methodologie zijn in de eerste plaats van epistemologische aard en gaan er noodzakelijk aan vooraf, aangezien onderzoek zich als een in se kennis-genererende activiteit opwerpt . Het is daarom steeds van primordiaal belang te bekijken wie met welk epistemologisch referentiekader aan onderzoek doet. Dat diegenen die zich hier niet duidelijk over uitspreken meestal de status quo nastreven is een bedenking die niet alleen feministes gemaakt hebben. Epistemologie betreft onontbeerlijke bagage om tot de eerder strikt methodologische kant van de zaak over te kunnen gaan. Methodologie wordt hier dus gedefinieerd als epistemologische implicaties voor een onderzoekspraktijk.
De gelijkschakeling van feministische methodologie met de boutade 'onderzoek over, voor en door vrouwen' lijkt even aanlokkelijk als ze abusievelijk is en roept vooral veel vragen op. Dat feministisch onderzoek alleen over vrouwen zou gaan houdt tegenstrijdige en ongewenste beperkingen in. Verder lijkt het aannemelijk en wenselijk dat ook mannen dergelijk onderzoek zouden kunnen doen. Dat het doel van feministisch onderzoek in het belang van vrouwen moet zijn, houdt misschien nog het meest steek. Maureen Cain (Cain, 1986: 255) stelt het als volgt: "none of these three criteria is adequate as a test; a more valid test would interpret the social and political character of these 'by, on, and for' [...] to be more accurate about how, when, and why [these] criteria for feminist scholarship may most usefully be applied".
Vereiste nummer één bij aanvang van een onderzoek is een topic en de bijbehorende vraagstelling/problematisering rond dit thema. Dit is zeker niet de onschuldigste fase van onderzoek. Heel wat topics werden zelden of nooit onder de onderzoeksloupe genomen en doorgaans werd ook nagelaten vrouwen en/of gender enige pertinente plaats toe te kennen in het denkproces dat tot onderzoeksvragen leidt. Een feministische methodologie gaat op zoek naar hiaten en eist een diepgaande reflectie over reeds gevoerd onderzoek dat gender-blind gebleven is. De uitgekozen thema's zullen een reflectie zijn op de erkenning van het belang van genderrelaties en de rol die macht hierin speelt. Het gaat dus niet zomaar om het 'toevoegen van vrouwen'. De aanname van een feministisch perspectief vereist dat er steeds een link is tussen het thema en een feministisch engagement: de keuze welk onderzoek te doen moet ten goede komen aan het bestrijden van materiële en/of discursieve machtsverschillen tussen (onder meer) mannen en vrouwen. Dit is wat oorspronkelijk bedoeld werd met onderzoek 'voor' vrouwen. Feministisch onderzoek vraagt dat expliciet vermeld wordt hoe de keuze van thema's en vraagstellingen binnen een theoretisch perspectief gekaderd is. Onderzoek speelt zich niet af in een vacuüm maar is juist steeds product en oorzaak van het denkwerk, denkwerk dat in se steeds sociaal en dus ook politiek is. Hedendaags feministisch onderzoek zal ook bij de keuze van haar thema's steeds rekening moeten houden met multipele ongelijkheden (klasse, etniciteit, gender, leeftijd, seksualiteit,...) die elkaar op onzekere wijze doorsnijden en insluiten.
Kennis wordt niet 'ontdekt', doch geproduceerd. Wie die kennis produceert is voor feministes één van de belangrijkste methodologische componenten. Objectiviteit (zoals door het positivisme gedefinieerd als afstandelijk, waardenvrij en neutraal) is volgens feministes je reinste fictie en dient er enkel toe de inherente steeds aanwezige achterliggende belangen en machtsconflicten (waaronder man/vrouw) te verdoezelen. Meestal verstopt men zich achter de objectiviteit van de gebruikte methode om het spotlicht weg te halen van de onderzoek(st)ers en hun subjectieve en waardegeladen perspectieven.
Feministes stellen hiervoor in de plaats dat de subjectiviteit van de onderzoek(st)ers in rekening moet worden gebracht door eigen ervaringen, emoties en constructies te exploreren en ze niet als irrelevant af te doen. Onderzoek(st)ers zijn sociaal gesitueerde mensen, zelf 'gegenderd', met waarden en belangen en dus ook partijdig en gepolitiseerd, verbonden met ofwel de machtigen ofwel de verdrukten. Feministisch onderzoek eist dat onderzoek(st)ers zich expliciet situeren binnen het onderzoeksproces omdat de historische, sociale, geo-culturele en politieke locatie vanwaaruit de onderzoek(st)er spreekt fundamentele consequenties heeft op het gevoerde onderzoek en enkel indien expliciet gemaakt ook traceerbaar is voor de lezers van het onderzoek.
Een recentere positionering van onderzoek(st)ers vinden we terug in de 'situated knowledges' van Donna Haraway (Haraway, 1991). Volgens haar wordt 'feministische objectiviteit' mogelijk door de onderzoekssubjecten niet te reproduceren zoals zij binnen de dominante maatschappij gerepresenteerd worden ('accountability'), door in het onderzoeksrapport te verwijzen naar de micropolitieke processen -o.a. de relatie onderzoek(st)er/onderzoekssubject- die een rol spelen gedurende het onderzoek ('positioning') en door te focussen op de manieren waarop doorheen het hele onderzoeksproces omgegaan wordt met vragen betreffende 'verschil' ('partiality').
Wanneer we het hebben over de onderzoek(st)ers stelt zich natuurlijk de vraag of ook mannen producenten van feministisch onderzoek kunnen zijn. Vanuit een standpunt-epistemologie lijkt dit moeilijk te liggen, aangezien mannen geen toegang hebben tot een feministisch bewustzijn geworteld in de concrete praktische en dagdagelijkse ervaringen een vrouw te zijn en als dusdanig behandeld te worden. Vanuit een postmoderne en anti-essentialistische epistemologie liggen hier al wat meer mogelijkheden, aangezien het daar precies de bedoeling is de dualiteit man/vrouw te deconstrueren.
Al te vaak wordt in het kader van feministische methodologie in de eerste plaats aan de onderzoeksmethoden gedacht. Feministische methoden bestaan echter niet. De gebruikte methoden zijn niet origineel. Het debat kan best vergeleken worden met een pendel die constant in beweging is tussen argumenten pro kwalitatieve onderzoeksmethoden -zoals participerende observatie, etnografieën, levensverhalen, open interviews- en argumenten pro kwantitatieve methodes -zoals enquêtes, analyses van officiële statistieken. De hele controverse speelt zich af binnen het krachtveld waarin 'kwantitatief' geassocieerd wordt met positivisme, wetenschappelijkheid, objectiviteit, statistieken en mannelijkheid en 'kwalitatief' met interpretivisme, onwetenschappelijkheid, subjectiviteit en vrouwelijkheid. De laatste jaren vertoont de pendel de neiging eerder stil te hangen -of juist zot in het rond te draaien- omwille van de wens de dualiteit zelf ongedaan te maken.
De voorkeur voor kwalitatieve methodes vindt haar grond in de aard van de te produceren data en de manier waarop dit gebeurt. Zo zouden enkel kwalitatieve data rekening kunnen houden met de subjectiviteit van de onderzoekssubjecten. Als het bijvoorbeeld de bedoeling is te starten vanuit de ervaringen van vrouwen om zodoende een licht te werpen op de realiteit van vrouwenlevens, dan zijn kwalitatieve methodes geboden. Systematische meetpraktijken worden gewantrouwd, aangezien zij complexe gedachten en ervaringen reduceren tot meetbare variabelen, waardoor de betekenis van het geheel verloren gaat en de onderzoekssubjecten geobjectiveerd worden.
Data gebaseerd op kwantitatieve methodes zijn door hun objectief cachet overtuigend en invloedrijk waardoor het publiek ze als 'waarheid' aanneemt. Deze 'waarheid' is echter eerder een constructie dan een representatie van die sociale realiteit. In deze context worden vooral enquêtes en statistieken met de vinger gewezen. Bij enquêtes worden de antwoorden op de vragen middels de opsplitsing naar variabelen op een typische manier ontkoppeld van de context waarin ze gecreëerd werden waardoor ze de betekenis verliezen die ze oorspronkelijk voor de respondenten hadden.
Vooral het (diepte-)interview is een geprivilegieerde methode van veel feministes, aangezien context en emotionele betrokkenheid hier centraal staan. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de taalaspecten bij het interviewen. De taal zelf reflecteert mannelijke categorieën die dikwijls niet congruent zijn met de levens van vrouwen. Daarom moeten feministische linguïstische inzichten in de methodologische discussie geïntegreerd worden. In het pleidooi voor kwalitatieve methodes staat de wens om een andere relatie met de onderzoekssubjecten (in tegenstelling tot onderzoeks'objecten') uit te bouwen centraal. De idee is dat men de sociale machtsrelaties die men bestrijdt zeker niet wil regenereren in een onderzoeksrelatie. Het was de bedoeling controle- en dominantiemodellen te vervangen door onderzoeksrelaties gekenmerkt door samenwerking, verbondenheid en zorg. Het gaat dan over een interactieve methodologie die de participanten actief laat deelnemen en hen controle geeft over het hele onderzoeksproces: inspraak in de manier waarop de topic zal worden uitgewerkt, in de gekozen methodes, de interpretatie en de uiteindelijke rapportage. Met de jaren werd steeds meer gewezen op de grenzen aan een dergelijke bewuste keuze om het onderzoeksproces te democratiseren. Uiteindelijk is de onderzoek(st)er altijd geprivilegieerd en zou macht -onder meer sluipend via de eigen culturele denkkaders- geenszins uitschakelbaar zijn. Het lijkt dus meer opportuun machtsverschillen te erkennen, in vraag te stellen en de mogelijke schadelijke implicaties ervan te minimaliseren.
De argumenten pro kwantitatieve methoden hebben vooral te maken met de politieke nood aan relevante informatie voor de vrouwenbeweging en voor beleidsbeïnvloeding. Deze methoden worden gebruikt om uitspraken te kunnen doen eerder over de prevalentie van een bepaald fenomeen dan over de aard ervan. Men wil middels 'harde cijfers' een sterke positie innemen binnen maatschappelijk-politieke debatten. Misschien is kwantificatie op zich niet zozeer het probleem, maar wel on-sensitieve kwantificatie.
In de praktijk maakt heel wat onderzoek gebruik van een combinatie van allerlei methoden: prevalentie of sociale reactie op een fenomeen wordt uit statistieken en enquêtes gepuurd, kwalitatieve informatie over de aard van het fenomeen uit participerende observatie en interviews. Steeds meer gaan stemmen op dat de dualiteit kwantitatief/kwalitatief niet abstract mag bekeken worden, maar gerelateerd moet worden aan het specifieke onderzoeksprobleem en -object en wordt gestreefd naar een deconstructie van methodologisch dualistische concepten zoals harde/zachte en mannelijke/vrouwelijke methoden.
Aangezien feministisch onderzoek in een eerste fase vooral gericht was op het maken van een inhaalbeweging was het in die tijd cruciaal vooral onderzoek over vrouwen te doen. Dit onderzoek moest vrouwen wetenschappelijk en maatschappelijk zichtbaar maken en heeft uiteindelijk geleid tot de institutionalisering van vrouwenstudies aan verschillende universiteiten. In een tweede fase wordt steeds meer nadruk gelegd op het relationeel karakter van gender, op de binaire relatie tussen de categorieën 'Vrouwen' en 'Mannen'. Onderzoek naar de sociale processen van genderconstructie en -constitutie impliceert ook onderzoek over mannen, aangezien ze ideologisch en in de praktijk aan vrouwen gerelateerd zijn. De vereiste voor dergelijk onderzoek zou kunnen zijn dat het feministische belangen dient.
Aangezien onderzoek een fundamenteel interpretatieve activiteit is, is de historische, sociale, politieke,... achtergrond van diegene die interpreteert van uiterst belang: binnen dit kader zal geïnterpreteerd worden. Stanley en Wise maken een onderscheid tussen de representatieve en de interpretatieve visie en verwerpen beide. In het eerste geval gaat het om het post hoc herschrijven van een stuk van de sociale realiteit, waartegen zij inbrengen dat er toch iets meer moet zijn dan gewoon her-schrijven. In het tweede geval ironiseert men de interpretaties van leken door deze in een ondergeschikte positie te plaatsen ten aanzien van wetenschappelijke interpretaties, wat er volgens Stanley en Wise op neerkomt dat de onderzoekssubjecten niet verteld hebben wat de onderzoek(st)ers wilden horen. Erkenning en belichting van de rol van onderzoek(st)ers in het construeren eerder dan het reconstrueren van onderzoekssituaties en data moet leiden tot verantwoorde kennis. Het arbeidsproces van de eigen productie moet geopenbaard worden opdat de lezers de auteurs en de teksten die ze construeren aan een kritisch onderzoek kunnen onderwerpen (Stanley & Wise, 1993: 201).
Interpretatie binnen feministisch onderzoek is dus niet te vergelijken met een traditionele visie op interpretatie, met name een activiteit die plaatsvindt nadat het materiaal verzameld werd. Daar wordt tegenover geplaatst dat het hele onderzoeksproces van begin tot eind doorspekt is van en bevrucht wordt door interpretatie wegens de gesitueerdheid van de onderzoek(st)er.
Wat de ontsluiting en de bruikbaarheid van het uiteindelijk onderzoeksresultaat betreft, wordt gepleit voor een hoge toegankelijkheid ten aanzien van onderzoeksproces en rapportage. De resultaten worden bij voorkeur in begrijpelijke en leesbare taal gepresenteerd, wat het materiaal zichtbaar en tastbaar moet maken, niet in het minst opdat overdracht aan de betrokkenen mogelijk zou zijn. Belangrijk zijn ook het invoegen van een intellectuele autobiografie over de onderzoek(st)er en een intellectuele biografie over het onderzoeksproces opdat de lezer het onderzoek optimaal zou kunnen situeren. Over de bruikbaarheid van het onderzoek bestaan minimale en maximale visies. Moeten feministes 'toegepaste kennis' produceren? Hiermee wordt bedoeld nuttige en bruikbare kennis over onderwerpen die ook buiten de eigen discipline als sociaal belangrijk erkend worden. Sociaal belangrijk zou hier kunnen betekenen belangrijk 'voor' vrouwen, emanciperend.
literatuurverwijzingen:
Cain, M. (1986). Realism, feminism, methodology, and law. International Journal of the Sociology of Law, 14, 255-267.
Haraway, D. (1991). Situated knowledges: the science question in feminism and the privilege of partial perspective. In D. Haraway, Simians, cyborgs, and women. The reinvention of nature (pp. 183-201). London: Free Association Books.
Stanley, L., Wise, S. (1993). Breaking out again: feminist ontology and epistemology. London: Routledge.