Vrouwen-, gender en feministische studies

Voor de voorbereiding van de **allereerste AFOK-bijeenkomst** was een van de taken om op een rijtje te zetten wat iedereen individueel onder 'feministische studies' verstond en hoe zij de verschillen tussen de termen 'vrouwenstudies', 'genderstudies' en 'feministische studies' zag. De uitlopende posities en meningen die er waren, weerspiegelden wellicht de variabiliteit en verschillend gebruik die er nationaal en internationaal ook bestaat binnen academische instellingen, centra, opleidingen en wat de terminologie betreft ook in allerlei handboeken en publicaties.

Wat onze 'steekproef' betreft, vonden sommigen bijvoorbeeld dat er helemaal geen verschil bestond tussen vrouwenstudies, genderstudies en feministische studies, alleen een verschil in naam. Voor anderen ging het eerder om een strategisch verschil, voor anderen weer om een evolutief en voor nog anderen om een fundamenteel inhoudelijk, 'kwalitatief' verschil.

Zo was er het argument dat 'vrouwenstudies' zich enkel bezig houdt met het 'bekijken en tellen van vrouwen'. In deze visie wordt 'vrouwenstudies' geplaatst in een vroege fase in de ontwikkeling naar een gender en/of een feministisch perspectief. Vrouwenstudies wordt hierbij gezien als een veld dat zich bezighoudt 'vrouwen' als een centrale categorie, een soort van inhaalbeweging die er ontstond van zodra de eerste kritieken op het **androcentrisch** karakter van de wetenschap werden geformuleerd. Sommigen vinden dat vrouwenstudies hierbij echter geen epistemologische uitdagingen biedt aan die wetenschap, die zich hiertoe enkel met 'mannen' heeft beziggehouden. Deze visie op vrouwenstudies sluit dus grotendeels aan bij de empirische fase of de 'add & stir' fase in de typologie van feministische methodologieën en onderzoek volgens Sandra Harding. Anderen vonden dat vrouwenstudies helemaal niet essentialistisch of voorbijgestreefd hoefde te zijn, maar gekenmerkt wordt doordat het vertrekt vanuit de **ervaring** of standpunt van vrouwen (maar niet noodzakelijk daarbij hoeft te eindigen). Deze visie sluit aan bij discussies die gevoerd worden over de wijze waarop **typologieën** en ontwikkelingen binnen feministische theorie en onderzoek niet noodzakelijk hiërarchisch, evolutief, of elkaar-uitsluitend (bijvoorbeeld **standpuntfeminisme** tegenover **postmodern feminisme**) moeten worden gezien.

Bij de positie die vrouwenstudies als 'voorbijgestreefd' ziet, ging in onze discussie dikwijls een voorkeur uit voor 'genderstudies'. Met de invoering van **gender** als analytische categorie verandert de focus van 'vrouwen' naar het onderzoeken van de relaties en interacties tussen mannen en vrouwen. Voor degenen die positief stonden tegenover het gebruik van 'genderstudies', werd de nadruk gelegd op de wijze waarop gender een **sociaal of cultureel constructivistische** visie op vrouwelijkheid en mannelijkheid zou benadrukken, tegenover het mogelijk **essentialistisch** karakter van vrouwenstudies. Gender laat bovendien analytische ruimte voor de intersecties tussen verschillende vormen van identiteit en ongelijkheid, op de assen van gender, seksuele oriëntatie, etniciteit, klasse, leeftijd.

Er was echter ook een aantal zeer kritische stemmen ten aanzien van 'genderstudies'. 'Genderstudies' is overgenomen door veel onderzoekers die eerder op het terrein van vrouwenstudies bezig waren. Ondanks het feit dat er geen echte Nederlandse vertaling is voor 'gender', is het woord uit het Engels overgenomen. Zo veranderde het RUG-Centrum voor Vrouwenstudies in het **RUG-Centrum voor Genderstudies** in 1993 (VUB/KUL?). Het Tijdschrift voor Vrouwenstudies werd het **Tijdschrift voor Genderstudies** in 1998. Daarnaast is genderstudies sinds de jaren negentig steeds meer opgenomen binnen algemene academische curricula en geniet wat een toegenomen 'respectabiliteit' kan worden genoemd. Voor vele feministische onderzoekers (en vaak ook voorstanders van vrouwen- of feministische studies), schuilt het gevaar in genderstudies en het gebruik van 'gender' als analytisch concept in het algemeen, dat de 'politieke angel' uit het onderzoek en de band met het feminisme als een (vrouwen)beweging gericht op maatschappelijke verandering ten aanzien van 'sekseongelijkheid' dreigen te verdwijnen. Zo stelt Joyce Outshoorn (1998: 5-8) in het eerste nummer van Tijdschrift voor Genderstudies dat het machtselement dreigt verloren te gaan binnen een genderanalyse. Dudink (1998: 8)) stelt dat in 'genderonderzoek' gender vaak de 'eindhalte' in plaats van vertrekpunt van onderzoek wordt. Mary Hawkesworth (1997) vindt dat gender als een ontologische in plaats van een analytische categorie wordt gehanteerd.

Uit onze discussie bleek dat critici van 'genderstudies' vaak pleiten voor 'feministische studies'. Hierbij zou namelijk het vertrekpunt van analyse - expliciet - een kritische, politieke, emancipatorische visie zijn. Feministische studies zouden daarbij het mogelijke essentialisme van 'vrouwenstudies' vermijden (niet noodzakelijk vanuit vrouwen als categorie vetrekken), maar toch vanuit feministische vragen en feministische theorievorming vertrekken (waarom-vragen, **deconstructie**, blootleggen van machtsmechanismen, alternatieve vragen zoeken...). Binnen een evolutieve kijk, zien voorstanders van deze optie feministische studies als een reactie op de vrouwen- en genderstudies, waarbij vanuit feministische doelstellingen aan interdisciplinair onderzoek zou worden gedaan.

Bij degenen die de verschillen in termen van strategie of terminologie bezagen, waren er eveneens verschillende posities. Sommigen vonden dat de namen die instituten kiezen of dragen bijvoorbeeld niet noodzakelijk gekoppeld zijn aan een bepaalde inhoud. Zo kan hypothetisch een genderanalyse bijvoorbeeld wel of in mindere mate expliciet 'feministisch' zijn. Binnen vrouwenstudies kan gender als analytisch concept worden gehanteerd, of binnen genderstudies kunnen enkel 'vrouwen' het studieobject vormen, etc.